De Romeinse Rijn wringt zich tussen de veengebieden door

Als de Romeinen het eerste Alphense castellum Albaniana bouwen, wonen hier een paar boeren op de oeverwallen van de Rijn. De grote en vooral brede rivier stroomt richting Noordzee tussen enorme onbewoonbare hoogveengebieden. Het landschap op de beide oevers bestaat uit een oeverwal en daarachter een moerassige riviervlakte met een moerasbos en rietvelden.

In de Romeinse tijd is het natuurlijke landschap in onze regio vrijwel onbewoonbaar, behalve langs de oevers van de Rijn en haar zijrivieren. Achter het smalle bosrijke moeras en de riet- en zeggevelden liggen hoogveenkussens. De kussens rijzen als zwarte heuvels op uit het landschap. Tussen de kussens stroomt een aantal veenrivieren, zoals Meije, Gouwe en Kromme Aar. Deze wateren af op de Rijn. Er zijn ook doorbraakgeulen. Deze ontstaan als de rivier de oeverwallen doorbreekt en rivierwater het land overstroomt.

De Rijn baant zich een weg door de enorme hoogveengebieden. Het veen is tussen het binnenland en de duinenrij aan de kust ongeveer dertig kilometer breed. In onze regio stroomt de Rijn door een smalle corridor. Bij Woerden is de riviervlakte nog 2 kilometer breed, tussen Bodegraven en Koudekerk moet de rivier het doen met amper 800 meter. De riviervlakte staat bij hoog water, bijvoorbeeld door zware regenval of veel smeltwater uit de Alpen, helemaal onder water. De rivierbedding is de geul waarin de rivier ook bij laagwater stroomt. De Romeinse schepen varen in deze relatief brede geul.

Nederland rond het jaar 50 - Onderzoeksagenda archeologie CC BY-SA 3.0

Zuidelijke oever

De meanderende Rijn is vanaf Albaniana richting kust een vlechtende rivier. Dat wil zeggen dat er veel bochten zijn met kruisende rivierbeddingen. Vanaf het Oog van Koudekerk zijn twee elkaar kruisende stroomruggen nog steeds zichtbaar in het landschap. In de Romeinse tijd was hier het eerste ‘oog’, er waren nog zeker vier van deze ‘ogen’ richting zee.

Een rivier stroomt sneller in een buitenbocht dan in een binnenbocht. Daarom slijt de oever van de buitenbocht, hier wordt de rivier breder. In de binnenbocht wordt juist sediment, slib en zand afgezet. Van het Alphense castellum tot aan het Oog van Koudekerk is de noordelijke oever de buitenbocht. De zuidelijke oever is de binnenbocht. Precies waar de Rijn deze scherpe bocht richting kust maakt, ligt een ‘heuvel’ met hoger gelegen zandgrond.

Het deel van de Rijn tussen pakweg de Swaenswijkbrug en de Koningin Julianabrug is een recht gedeelte. Aan dit rechte deel is het Alphense castellum gebouwd. Omdat de rivier hier niet is ‘verschoven’, lag castellum Albaniana, voordat het werd opgegraven, nog steeds op dezelfde plek als tweeduizend jaar geleden. Dat is bijzonder en komt niet vaak voor.

De uitdaging van kanalisering

Kanalisering. Het is een mooi woord en het betekent dat een rivier ‘binnen de lijntjes’ moet kleuren. De 800 meter brede riviervlakte van de Oude Rijn is in de loop der eeuwen beperkt in haar vrijheid om natuurlijk te stromen. Dat begint trouwens al bij de Romeinen. Zij leggen op de zuidelijke oever overal kades aan.

Foto: Oude Rijn ter hoogte van het castellum (links) - Romeins Alphen

In de middeleeuwen worden dijken aangelegd als met de ontginning van de veengebieden wordt begonnen. Op de oeverwallen en de dijken worden lintdorpen langs de rivier gebouwd. De dijken dwingen de Oude Rijn om op een bepaalde manier te stromen, netjes tussen ‘de lijntjes’. In de 17de en 18de eeuw worden zomerkades aangelegd. Hierdoor wordt de rivier een stuk smaller. De ‘echte’ kanalisatie is in de 19de en 20ste eeuw. De rivier wordt voorzien van dammen en sluizen en verharde oevers waardoor er een diepe vaargeul ontstaat en er nauwelijks nog een overloopgebied voor hoogwater is.

Hoe breed is de Romeinse Rijn?

Een gevolg van de kanalisering is dat de Oude Rijn tegenwoordig aanzienlijk smaller is dan in de Romeinse tijd. De moderne rivier lijkt niet meer op de historische natuurlijke rivier. Tussen castellum Nigrum Pullum (Zwammerdam) en het Oog van Koudekerk was de stroomgeul van de Romeinse rivier tussen de veertig en tachtig meter breed. Juist ter hoogte van castellum Albaniana is een breder deel van de rivier. Ook de beide stroombedden rond het Oog van Koudekerk zijn behoorlijk breed.

De rivier bestaat uit de stroomgeul én de moerassige riviervlakte die regelmatig overstroomt. De stroomgeul is bij het Alphense castellum Albaniana breed, er staat vaak water op de aansluitende vlakte en aan ‘de overkant’ stroomt het veenwater van de Kromme Aar de Rijn in. In de Romeinse tijd is de doorvaartbreedte van de Oude Rijn bij de Alphensebrug, pal naast het castellumterrein, minimaal veertig meter. Tegenwoordig is dat nog maar veertien meter.

Foto Rietvelden en bomen - Romeins Alphen

Ontginning en ontstaan van veen

Het veenweidegebied zoals wij dat kennen, is ontstaan door ontginning en drooglegging van de hoogveengebieden in de middeleeuwen. Er ontstaan dan plaatsen als Hazerswoude, Boskoop en Aarlanderveen. Dat deze dorpen in een veengebied liggen, is te zien aan de naam. Woude wijst op een bebost lager gelegen veengebied. Koop of cope wijst op een overeenkomst waarbij de kolonisten, de copen, kavels ontginnen. Veen wijst op een kaal veengebied, zonder bossen.

Het Hollandse hoogveengebied is na de laatste ijstijd ontstaan door de stijging van de zee. Hierdoor vormen zich strandwallen langs de Noordzeekust. Het land wordt door de strandwallen afgesloten van de zee. Achter de strandwallen blijft een nat gebied met kreken en lagunes bestaan. In de loop van de tijd is hier steeds minder invloed van de getijden. Het water wordt zoeter door de aanvoer van rivierwater en door regenwater. Op deze natte gronden gedijen uitgestrekte moerasbossen. Uit de resten van verschillende planten, zoals veenmos, riet en ook bomen, ontstaat vervolgens het donkerbruine tot zwarte veen. Het einde van de laatste ijstijd is ongeveer 10.000 jaar geleden. Het veengebied langs de Noordzeekust ontstond ongeveer 8000 jaar geleden.

Achter de duinen

Het grote veengebied ligt aan het begin van onze jaartelling achter de duinen in het huidige Zuid- en Noord-Holland. Hoogveen bestaat uit veenkussens, de bulten, die ongeveer 5 meter boven het landschap uitsteken. Hier groeien weinig plantensoorten, omdat de bulten voedselarm zijn. De belangrijkste plant is sphagnum oftewel veenmos. Tussen het veenmos groeien dopheide en veenbessen. Tussen de hoge kussens zijn lagere delen die natter zijn. Hier groeien grassoorten als zegge tussen het veenmos.

Illustratie rivier doorsnede - Romeins Alphen

Aan de randen van het veengebied komen broekbossen voor. Deze broekbossen groeien in moerassig land. Tussen de rivier en het veengebied is het voor de broekbossen ideaal terrein. Het grondwater is hier hoog en er zijn regelmatig overstromingen, daarom staat een broekbos ook regelmatig onderwater. Er zijn maar weinig boomsoorten die tegen de hoge grondwaterstand kunnen. De bomen en struiken die hier groeien, zijn vooral berken en elzen. Langs de rivier op de oeverwallen groeien boomsoorten die wel incidenteel in het water kunnen staan, maar toch liever droge voeten houden.

Vroege bewoning

Op de oevers van de rivier Rijn wonen al vroeg mensen. Zeker is dat in de bronstijd, ongeveer drieduizend jaar geleden, mondjesmaat boeren langs de hele rivier wonen en werken. In de ijzertijd wordt op de oeverwallen landbouw beoefend en op de riviervlakte kan vee grazen. Er lijkt in de regio al snel een specialisatie naar veeteelt te ontstaan. Daarbij moet wel worden bedacht dat in de prehistorie elke boerderij zelfvoorzienend is.

De vele veenriviertjes, kreken en andere waterlopen vormen samen een waternetwerk. Dit is heel geschikt voor kleine boten, zoals kano’s, om in een groter gebied te navigeren. Mogelijk zijn op moerassige gronden ook wel looppaden, de knuppelpaden, aangelegd tussen boerenbedrijven of naar een bepaalde plek, bijvoorbeeld een cultusplek.

Romeinse boerderijen

De komst van de Romeinse bezetters maakt het leven van de lokale boeren er niet gemakkelijker op. In het jaar 47 wordt de Rijn de grens van het Romeinse Rijk. Dan mogen de boeren niet meer wonen in een brede strook langs de noordelijke oever. Veel boerderijen worden daarom halverwege de eerste eeuw verlaten. Een ervan staat langs het Oog van Koudekerk.

Ook op de zuidelijke oever zijn lokale zelfvoorzienende boeren niet meer gewenst. Hier worden wel boerderijen met een militaire Romeinse component gevonden. Het betekent dat binnen het grensgebied Romeinse castella, wachtstations en wachttorens een militaire linie vormen pal langs de rivier. Iets verder landinwaarts, maar ‘verbonden’ aan deze linie, zijn dan Romeinse boerderijen waar waarschijnlijk geproduceerd wordt voor het Romeinse leger. Deze boerderijen kunnen zowel door Romeinse soldaten als door lokale boeren worden gerund.

Foto Rundvee boerderij - Romeins Alphen

De kust begint bij Koudekerk

Na het Oog van Koudekerk begint het kustgebied. Hier eindigt het getijdensysteem van de Noordzee. Belangrijker voor de bewoners van het gebied is dat de bewoonbare oeverwallen en riviervlakte hier veel breder worden. Het is de vorm van een trechter die begint bij Koudekerk en uitwaaiert naar zee. Dichter bij de kust wordt het veengebied doorsneden door de zandgronden van het duingebied en langs de Noordzee zijn er duinen.

Gemeente Alphen aan den Rijn ligt in de Romeinse tijd tussen Zwammerdam en Koudekerk in een smalle bewoonbare strook land langs de rivier Rijn. Vanaf Koudekerk is er een veel bredere strook land beschikbaar voor de bewoners. Je ziet dan ook dat zo’n beetje vanaf Groenendijk het aantal Romeinse boerderijen toeneemt. Een duidelijk verschil is dat hier niet alleen de zuidelijke oever wordt bewoond maar ook de noordelijke. Is het Rijngebied duidelijk oost-west ingericht, voor de kuststreek geldt dat dit noord-zuid is.

Dit artikel is geschreven door Eveline Verhoeve van RomeinsAlphen.nl

De Romeinse Rijn wringt zich tussen de veengebieden door